Doorgaan naar hoofdcontent

OLIFANTEN ZIJN GEVOELIGE DIEREN



- Kunt u mij helpen? hoorde hij achter zich. Hij draaide zich om en keek in de ogen van een dikke vrouw die vastgeklemd zat in het toegangspoortje. Haar grote plastic boodschappentas stond al achter de doorgang, maar het lukte haar niet zichzelf erdoorheen te wringen.
Hij onderdrukte een glimlach, zag haar korte beentjes als in een tekenfilm boven de grond ronddraaien. Het pakje voor zijn kleinkind legde hij op de grond.
- Kunt u mij lostrekken? zei de vrouw die wild met haar armen zwaaide alsof ze hem naar zich toe wilde halen.
Hij zette een stap in haar richting.
- Trekt u maar flink hard.
Hij pakte haar kwabbige handen en trok.
- Harder, moedigde de vrouw hem aan, - harder.
Hij trok stevig, maar was zelf niet groot en zijn vingers verloren houvast  op de zweterige huid van de vrouw. Hij greep haar polsen opnieuw vast en rukte. Ze schoot los. Ze tuimelde over haar boodschappentas het perron op. Bijna plette ze het aardigheidje voor zijn kleinzoon.
Het elektronische slagboompje viel met een droge klik grijnzend op zijn plaats.
- Oh, wat bent u een heer, sprak ze hijgend tegen de perrontegels, terwijl ze zich met een hand moeizaam overeind drukte. Ze fatsoeneerde haar kleding, sloeg het stof ervanaf, pakte haar boodschappentas alsof haar redder er niet was en schommelde nog steeds wild met haar armen zwaaiend het perron op, waar ze achter een pilaar verdween.
Met het cadeau onder de arm ging hij ter hoogte van de stationsklok staan. Hij liep naar de rand van het perron en stak de neuzen van zijn schoenen er precies twee centimeter overheen. Ze moesten nodig gepoetst worden. Wanneer had hij dat voor het laatst gedaan. Hij wachtte tot lijn 15 binnenreed. Pas toen hij het voorste treinstel duidelijk in zijn linkerooghoek zag, stapte hij naar achteren.
Hij pakte zijn mobiel uit de binnenzak van zijn regenjack en belde. Er werd niet opgenomen.
De metro was vol, hij kon niet zitten. Zijwaarts schoof hij door het middenpad, met zijn vingertoppen naar de lussen aan de bovenstang hakend. Het cadeautje hield hij onder zijn vrije arm geklemd.
Tegenover hem stond een jonge toeriste. Ze las. Alleen haar ogen staken boven het boek uit. Partir, stond er op de kaft. Ze had strak achterovergekamd vlasblond haar. Ze sloeg haar ogen op en hij zonk weg in twee meren van blauw ijs, die hem de adem afsneden. Heel even maar keken ze hem aan, dan sloeg ze haar ogen neer, betrapt, ze bloosde, liet het boek zakken en toen zag hij haar mond, van een volmaakte, dodelijke dierlijkheid en een rood zoals hij zich dat alleen nog maar uit zijn eigen jeugd herinnerde toen hij zijn vrouw voor het eerst had gezien. Het boek hield ze weer omhoog en las verder.
Hij raakte onderkoeld. Kijk nog een keer, kijk me nog een keer aan. En weer keek ze hem in de ogen en glimlachte nu.
De metro stopte. Ze stapte uit, hij zag alleen nog haar blonde paardenstaart dansend verdwijnen in de massa op het perron.
Er kwamen twee plaatsen naast elkaar vrij. Hij ging er over twee haltes uit, maar was ineens hondsmoe: heel even zitten. Hij schoof naar het raam, legde het presentje voor het kind op schoot. De zon viel op zijn gezicht.
De vrouw schoof iets te dicht tegen hem aan.
- Oh, sorry-sorry-sorry, jongen toch, zei ze en legde haar zwaar beringde hand op zijn knie. Sorry, dat ik zo dicht op je zit, schat. Wel heel veel contact zo, vind je niet?
Hij knikte, schoof iets verder de hoek in en keek onwillekeurig naar haar lange benen, die onder haar felgekleurde rok vandaan schoten. Prachtige donkere benen waren het. Hij voelde haar lichaam tegen het zijne.
In de binnenzak van zijn regenjack trilde de telefoon.
- Ja, met mij.
Ze reden station Alligatorweg binnen.
Hij hoorde alleen geruis en gekraak, en sloot af.
Een ouder echtpaar lachte hem toe vanaf een billboard. Zij stond liefdevol tegen haar man aan en leunde op zijn schouder. Erectieproblemen hoeven uw leven niet te bederven.
Zijn vader had hem schaken geleerd toen hij zeven was. Uit zo'n boekje, hoe heette het ook al weer? Oom Jan leert zijn neefje schaken. Een dun boekje was het, hij moest het nog ergens in de kast hebben staan. Zijn vader had ook een oud schaakbord op de kop getikt, waarop hij met zijn nauwkeurige handschrift alle letters en cijfers had ingevuld. Ook dat had hij nog.
Hij stapte uit, nam de roltrap en stak de straat over.
Zijn dochter huurde een etagewoning langs de spoorbaan. Het zou nog wel druk zijn, zo'n feestje. Hij had er eigenlijk helemaal geen zin in, maar hij zag haar toch al zo weinig sinds de dood van zijn vrouw. Hoe oud werd het kind ook al weer? Drie, vier? Hij wist het niet.
Stauntonstukken waren het. Dat waren de mooiste, gepolijst, ze moesten een godsvermogen hebben gekost, de zwarte stukken waren niet echt zwart, maar hadden meer de kleur van ebbenhout. Bestond dat nog, ebbenhout? En de witte waren ivoorkleurig. Jammer dat ze dat niet meer gebruikten, ivoor. Vroeger werden daar pianotoetsen van gemaakt. Dat mocht niet meer, was verboden, dan stierven de olifanten uit.
Hij had de sleutel. Het gegil en geren van kleine kinderen op de overloop denderde de trap af toen hij de deur opende. Bovenaan verscheen het hoofd van een meisje, hij kende het niet, en meteen daarna nog twee hoofden.
- Wie ben jij? joelden ze.
In de gang stonden ook de moeders die hun kinderen in de kleren hesen en afscheid namen. Jonge sterke vrouwen, nog in de bloei van het leven.
Het feestje liep ten einde. Hij was precies op tijd. Als laatste vertrok de beste vriendin van zijn dochter met haar Elsje, een gillerige bleekscheet op luciferpootjes.
De kamer was een chaos van afgebroken slingers, klodders gebak op het plastic tafelkleed, omgevallen glazen, een stoel op zijn kant en overal speelgoed.
Zijn kleinzoon liep snikkend rond, zijn gezicht nog betraand.
- Gefeliciteerd meis, hij gaf zijn dochter een zoen achter haar oor.
- Ik heb net nog gebeld waar je bleef, maar er klonk alleen maar geraas en gekraak.
Hij overhandigde het cadeautje aan zijn kleinzoon die nog nasnikkend, het papier er woest vanaf scheurde. Er kwam een kleine doos tevoorschijn.
- Wat zijn dat? wilde het kind weten.
- Schaakstukken. Dat is een spel dat je kunt spelen als je groot bent.

Zijn dochter stond in de keuken. Ze maakte macaroni. Dat maakte ze altijd als hij op bezoek kwam. Hij zat bij het raam en keek uit over de spoorbaan. Het zonlicht viel op zijn gezicht. Een trein reed voorbij.
Een man staat midden tussen de olifanten. Hoe hij daar gekomen is, daar snap je niets van en dat ze  dan met hun oren wapperen, op hem afstormen en hem vervolgens helemaal de grond intrappen, verpletteren tot er niets meer over is.
Toch zijn het gevoelige dieren. Ze raken helemaal van slag als een van hen sterft. Dagenlang rouwen ze bij een overleden soortgenoot. Ze duwen ertegen. Kom sta nou op. Maar het helpt niets, niets helpt en uiteindelijk trekken ze verder.



Oorspronkelijk geschreven in september 2009

Populaire posts van deze blog

HEMELVAART

Vlak voor hemelvaart verhuisde mevrouw Van Randwijk naar een verpleeghuis. Na haar heupoperatie was ze in de war en mocht niet terug naar huis. Ze was zo licht als een veertje en haar huid was van perkament.  Hoe klein ze ook was, haar woede hield ze niet in. Hoe haalden ze het in hun hoofd? Was Cees, haar man, er nog maar. Ze kon nog heel goed voor zich zelf zorgen, ze kookte toch om de andere dag!?  Ze zat in een leunstoel. Tegenover haar zat een neef, die haar kamer had ingericht met enkele meubels uit de oude woning.  - Had mij ook maar naar de stort gebracht. Je haalt me hier weg. Ik blijf hier niet.  Het verpleeghuis lag in een buitenwijk langs een spoorlijn. Tweemaal per uur denderde de intercity voorbij. In het midden van het gebouw was de luchtplaats, zoals ze die noemde: een besloten ronde tuin, met een gaanderij eromheen, waar de bewoners konden wandelen.  Daar liep ook meneer Overveen. Hij wandelde de hele dag en loste in een schriftje wiskundige raadsels op. 

VAN HET EEN...

Door het lezen in Patrick Modiano: Trilogie van een beginnend schrijverschap, dat bestaat uit drie korte romans Verdaagd verdriet, Honger en puin en Hondelente, word ik teruggeslingerd in mijn eigen verleden.  Dat is het merkwaardige, of wellicht is het helemaal niet zo merkwaardig, dat door te lezen over herinneringen van anderen je eigen herinneringen opdoemen. Overweldigend zijn die herinneringen dan wel. Zo overweldigend dat ik ze nauwelijks kan bijbenen. De een struikelt over de ander heen mijn bewustzijn binnen. Een woord, een zinsnede, een passage en hopla ik zie een muur voor me, waarlangs ik ooit gewandeld heb. Of een schuur waar ik ooit, als twintiger, met een meisje heb staan vrijen. En bijvoorbeeld dat laatste doemt dan vlijmscherp uit de duisternis op. Beangstigend is het ook wel, vind ik. Want er zijn natuurlijk veel gebeurtenissen waaraan ik helemaal niet herinnerd wil worden. Maar op de een of andere manier sluimeren ze natuurlijk diep in mij, en worden ze op zo’n

OH LES BEAUX JOURS

Wat een goddelijke dag. Als ik op reis ben, ontstaat er altijd een vrijwel onbevredigbare drang om boeken te kopen, in ieder geval om in een boekhandel rond te kijken. Want boekhandels zijn waar ook ter wereld veilige plekken, waar je de geest kunt laten dwalen. Nu ik dit schrijf, besef ik dat dit niet per se waar is, boekhandels zijn ook onveilige plekken, maar daarover later misschien meer. Ik was dus in Carpentras. We hadden heerlijk gegeten Chez Serge, een aangenaam eethuis aan de rand van het oude centrum. En daarna zouden we nog even de stad inlopen en in ieder geval een boekhandel bezoeken. Ik herkende meteen de Librairie de L’Horloge, een mooie boekhandel met echte boekhandelaren, geen boekverkopers, waarvan ik me herinnerde dat een paar jaar geleden een van hen ook al op de bank een bestelling zat door te nemen met een uitgeversvertegenwoordiger. Zo zag je dat vroeger in Nederland ook nog wel eens.  Ik was op zoek naar een kleine roman van Jean Echenoz: 14, die ik vorig jaar i