Doorgaan naar hoofdcontent

VREEMDE GEBEURTENIS



Mijn tante bezit een kleine vrijstaande woning aan de rand van de stad. Van buiten lijkt het een gewoon woonhuis, maar als je door de ramen van de woonkamer naar binnen kijkt, zie je een grote glazen bak staan. Of nee, eigenlijk moet ik zeggen, haar woonkamer is die bak. Haar woonkamer is een terrarium. Ken je die prachtige vazen van de Finse ontwerper Aalto? Nou, precies zo’n terrarium heeft mijn tante. Maar dan een maatje groter dan die vaasjes in de betere woonwinkels natuurlijk, en iets vierkanter ook.

In haar terrarium houdt ze twee Komodo-varanen, Anton en Hildegard en boa Alfred van een ruim zes meter lang.

Merkwaardig genoeg laten die beesten elkaar geheel met rust. Anton en Hildegard waggelen en huppelen soms wel achter elkaar aan alsof ze iets van plan zijn en als ze in de buurt van Alfred komen lijkt het of hun gespleten tongen wat sneller uit hun bekken naar buiten flitsen, maar dat is ook alles wat je als oppervlakkige waarnemer kunt opmerken.

In het midden van de kamer, het terrarium dus, heeft mijn oom, toen hij nog leefde uiteraard, een kleine uitkijkpost gebouwd,  een wildkanseltje zeg maar, waar mijn tante zich na zijn dood meer en meer heeft teruggetrokken. Er bevindt zich een kleine koelkast, sinds enige tijd een magnetron, een veldbed en zelfs een buitendouche, je weet wel, zo’n rechtopstaande chromen stang, van boven omgebogen tot een droevige zonnebloem. Verder is er een kleine hangbrug van echt sisal gespannen tussen de uitkijkpost en het bovenlicht van de gangdeur. Zo’n brug waar je op gevaarlijke tochten in de jungle overheen moet en waarvan overmoedige avonturiers in kolkende rivieren storten. Ik mag dat graag zien trouwens. En nog een kleine ladder, waarmee ze van haar kansel komt als de dieren net gegeten hebben. Ze maakt dan een wandelingetje door haar terrarium, als Eva in haar paradijs.
O ja, er is nog iets, vanaf de wildkansel heeft mijn tante een koord laten spannen naar de achterwand van de kamer. Op dat koord doet zij haar oefeningen. Je moet namelijk weten dat zij in een vorig leven koorddanseres is geweest. Je zult begrijpen dat zij voor zo’n wankele junglebrug haar hand niet omdraait. Bovendien is ze nogal klein en zeer tenger, zodat ze vliegensvlug door het bovenlicht verdwijnt, als een jonge inbreker die door een WC-raampje een woning binnendringt.

De meeste tijd verblijft mijn tante op haar kansel. Tussen de middag schommelt ze even over de sisalbrug richting bovenlicht, verdwijnt via een keukentrapje dat in de gang staat naar de keuken om een hapje voor zichzelf te maken, maar is al weer snel terug. Alleen ‘s avonds verdwijnt ze voor langere tijd om boven te gaan slapen.

Het komt wel voor dat ze vanaf haar wildkansel de gehele dag naar beneden zit te kijken, de reptielen onder zich bestuderend. Wat daar aan te studeren valt, heb ik nooit begrepen, want de boa ligt meestal opgerold in een van de hoeken te slapen en komt alleen met zijn kop omhoog als de deur van de koelkast opengaat. Ook de varanen zijn weinig beweeglijk. Ze liggen meestal te zonnen onder de warmtelampen en alleen zo heel af en toe waggelen ze sloom achter elkaar aan. Maar dat zei ik al.

Tot vorige week was dit zo’n beetje het vaste patroon. Mijn tante op de wildkansel en Alfred, Hildegard en Anton rustig op hun eigen plek daaronder. Af en toe een oefeningetje van tante op het slappe koord en verder niks bijzonders.

Toen ik gisteren weer bij haar op bezoek ging, werd er niet opengedaan. Ik bezoek mijn tante een keer per week, meestal op vrijdag, want dan kan ik bij de slager goedkoop vleesafval kopen. Anders gooit het het toch maar weg en belandt het bij de farmaceutische industrie, nu gebeurt er tenminste iets nuttigs mee. Je moet weten dat zij vanaf haar kanseltje de voordeur elektronisch kan openen en sluiten. Maar er werd dit keer op mijn gebel niet gereageerd. 
Toen ik door het voorraam naar binnen probeerde te kijken, viel me meteen op dat dat nauwelijks mogelijk was, omdat het glas dit keer wel heel erg vochtig was. Zou ze de verwarming te hoog hebben staan? Ik kon nog wel zien dat mijn tante zich niet op haar gebruikelijke plek bevond. Ook was zij niet aan het koorddansen. Haar parapluutje, dat ze daarbij altijd gebruikte, hing uitgeklapt aan het koord naar beneden..
De ladder die ze gebruikte om haar paradijswandelingen te maken lag op de grond en in de hoek waar meestal Alfred opgekruld lag, zat nu een Hildegard met haar poten schuin onder zich. Het leek of hij me met een roze glimlach zat aan te kijken. Wat zit je er toch elegant bij, dacht ik nog. Op de plek waar doorgaans de varanen zich bevonden lag nu de Alfred, wel opgerold, maar eigenlijk ook uitgerold en tot mijn misselijkmakende verbijstering zag ik mijn tante heftig met haar rechterarm naar mij zwaaien. Groette ze mij? Gebaarde ze om hulp? Ik weet het niet zeker, de ramen waren wel erg beslagen. Tot haar middel zat ze in Alfred, alsof ze plotseling van koorddanseres zeemeermin was geworden, wat voor haar niet ongewoon zou zijn geweest trouwens. De wijduitstaande kaken van het reptiel omvatte haar taille en hadden haar onderlijf inmiddels tot zich genomen. Van de kop van het dier was niets te zien, wellicht omdat mijn tante haar roze agoratruitje aanhad. Dat kan ik me niet zo goed meer herinneren.
Vanaf de zonneplek waggelde nu Anton naar mijn tante, bleef vlak voor haar staan, zijn tong flitste vliegensvlug zijn bek in en uit, hij liet zich speels op zij zijde vallen en als een jonge kat die met zijn voorpoten naar een bolletje wol slaat dat hem wordt voorgehouden, omvatte hij het kleine hoofd van tante.

Ik kon het tafereel niet langer aanzien en heb mij uit de voeten gemaakt. Ik heb nog wel overwogen de politie te bellen, omdat hier toch iets ongewoons aan de hand was, maar dat heb ik uiteindelijk toch achterwege gelaten, ze zouden eens denken dat ik er iets mee te maken had. De tas met vlees heb ik mee naar huis genomen.




Populaire posts van deze blog

HEMELVAART

Vlak voor hemelvaart verhuisde mevrouw Van Randwijk naar een verpleeghuis. Na haar heupoperatie was ze in de war en mocht niet terug naar huis. Ze was zo licht als een veertje en haar huid was van perkament.  Hoe klein ze ook was, haar woede hield ze niet in. Hoe haalden ze het in hun hoofd? Was Cees, haar man, er nog maar. Ze kon nog heel goed voor zich zelf zorgen, ze kookte toch om de andere dag!?  Ze zat in een leunstoel. Tegenover haar zat een neef, die haar kamer had ingericht met enkele meubels uit de oude woning.  - Had mij ook maar naar de stort gebracht. Je haalt me hier weg. Ik blijf hier niet.  Het verpleeghuis lag in een buitenwijk langs een spoorlijn. Tweemaal per uur denderde de intercity voorbij. In het midden van het gebouw was de luchtplaats, zoals ze die noemde: een besloten ronde tuin, met een gaanderij eromheen, waar de bewoners konden wandelen.  Daar liep ook meneer Overveen. Hij wandelde de hele dag en loste in een schriftje wiskundige raadsels op. 

VAN HET EEN...

Door het lezen in Patrick Modiano: Trilogie van een beginnend schrijverschap, dat bestaat uit drie korte romans Verdaagd verdriet, Honger en puin en Hondelente, word ik teruggeslingerd in mijn eigen verleden.  Dat is het merkwaardige, of wellicht is het helemaal niet zo merkwaardig, dat door te lezen over herinneringen van anderen je eigen herinneringen opdoemen. Overweldigend zijn die herinneringen dan wel. Zo overweldigend dat ik ze nauwelijks kan bijbenen. De een struikelt over de ander heen mijn bewustzijn binnen. Een woord, een zinsnede, een passage en hopla ik zie een muur voor me, waarlangs ik ooit gewandeld heb. Of een schuur waar ik ooit, als twintiger, met een meisje heb staan vrijen. En bijvoorbeeld dat laatste doemt dan vlijmscherp uit de duisternis op. Beangstigend is het ook wel, vind ik. Want er zijn natuurlijk veel gebeurtenissen waaraan ik helemaal niet herinnerd wil worden. Maar op de een of andere manier sluimeren ze natuurlijk diep in mij, en worden ze op zo’n

OH LES BEAUX JOURS

Wat een goddelijke dag. Als ik op reis ben, ontstaat er altijd een vrijwel onbevredigbare drang om boeken te kopen, in ieder geval om in een boekhandel rond te kijken. Want boekhandels zijn waar ook ter wereld veilige plekken, waar je de geest kunt laten dwalen. Nu ik dit schrijf, besef ik dat dit niet per se waar is, boekhandels zijn ook onveilige plekken, maar daarover later misschien meer. Ik was dus in Carpentras. We hadden heerlijk gegeten Chez Serge, een aangenaam eethuis aan de rand van het oude centrum. En daarna zouden we nog even de stad inlopen en in ieder geval een boekhandel bezoeken. Ik herkende meteen de Librairie de L’Horloge, een mooie boekhandel met echte boekhandelaren, geen boekverkopers, waarvan ik me herinnerde dat een paar jaar geleden een van hen ook al op de bank een bestelling zat door te nemen met een uitgeversvertegenwoordiger. Zo zag je dat vroeger in Nederland ook nog wel eens.  Ik was op zoek naar een kleine roman van Jean Echenoz: 14, die ik vorig jaar i