De trein was overvol, iedereen leek naar zee te gaan. Johan zag een vrije plaats. Daar kon Eva zitten, en Dafne kon wel bij haar op schoot. Hijzelf vond een plekje in de doorgang, achter de matglazen deur naar het tussenbalkon. De tassen en koelbox zette hij op de grond. Hij voelde in zijn kontzak. De kaartjes, voordelig gekocht bij de drogist zaten er nog. Nu konden ze vanavond toch naar de Italiaan. En morgen kreeg Dafne haar nieuwe fiets.
Met zijn drieën een dag naar zee, dat was lang geleden. Fijn dat Dafne inmiddels haar zwemdiploma had. Johan keek naar zijn vrouw en dochtertje. Je bent een bofkont Johan, dacht hij.
Vlak voor Amsterdam Centraal was er vertraging. Toen ze aankwamen moesten ze zich haasten om de aansluiting niet te missen. Eva en Dafne holden vooruit, de trap af. Johan volgde moeizaam. De draagriem van de koelbox haakte achter de knop van een trapleuning. Er werd aan hem getrokken. Een pijnscheut trok door zijn arm. Met de box voor zich waggelde hij moeizaam de trap af. Hij raakte achterop. Tegen de stroom in worstelend, leek hij nauwelijks vooruit te komen. Toen hij op perron twee naar adem happend bovenkwam zag hij ze weer. Zijn dochtertje zwaaide naar hem.
- Papa, papa!
- Waar ben je nou? Zijn vrouw keek hem gespannen aan.
De pijn in zijn bovenarm zeurde na.
***
Eva lag te soezen, haar ogen half gesloten. Op de achtergrond klonk de branding, als een vage, aangename ruis.
Ze draaide haar hoofd om en keek loom opzij naar Johans handdoek, waar de afdruk van zijn zware lichaam nog zichtbaar was, de ronding van zijn buik, waaraan hij na de zomervakantie iets zou gaan doen, de kuiltjes van zijn ellebogen en zijn knieën.
Ze stroomde vol van geluk.
De glazen van zijn bril, die hij had afgezet toen hij met hun dochtertje het water inging, fonkelden als kleine bakens in het zonlicht. Dafnes rugzakje lag half weggezakt in het zand, het stoffen dolfijnenkopje, dat Eva erop had genaaid, grijnsde zachtjes.
***
Hier had hij nog vaste grond onder de voeten.
- Ik zwem een klein stukje van je weg, zei hij, ga jij maar vast terug.
Hij duwde zijn dochtertje van zich af, in de richting van het strand. Ze maaide met haar kleine armen om zich heen en op de top van een golf werd ze van hem weggedragen.
Daar ging ze, zijn kleine waternimf.
Hij draaide zich om, deed enkele slagen, voelde met een voet de bodem, maakte nog twee, drie slagen en was los van de grond. Tussen twee golven deinde hij weg van de kust. Wat een heerlijk gevoel van vrijheid. De spieren in zijn bovenarmen spanden zich. Dafne zou hij zo weer zien, als de golf hem optilde.
Het ging snel. Hij moest diep ademhalen en probeerde haar te ontdekken, maar zijn bril lag bij Eva en het zonlicht verblindde hem. Ja, daar was een roze vlek, ze zwaaide. Hij stak een arm omhoog.
Nog een klein stukje.
Vóór hem waren geen zwemmers meer. Het werd stil, ver weg hoorde hij het vage lawaai van het strand, een dof gebrom van de branding.
Hij lag tussen twee golven in, en toen hij werd opgetild meende hij dat zijn dochtertje er nog stond. De zee werd hier wonderlijk glad, alsof er geen golven meer bestonden, het oppervlak kreeg de glans van een zijden tapijt. Daar zou hij heerlijk op kunnen liggen, samen met Eva. Vanavond zou hij weer tegen haar aan kruipen. Maar hij begon moe te worden, zijn armen werden zwaar. Hij moest maar eens teruggaan.
Toen hij zich omdraaide gleed er iets langs hem heen. Een vis? Het prikte. Hij trok zijn benen op en kreeg een slok water naar binnen. Proestend voelde hij aan zijn voet, waar zich iets omheen wikkelde. Er ging een steek doorheen en ook door zijn hand, die eveneens werd aangeraakt. In paniek trok hij zijn hand terug. Kleine naalden staken hem, gemene prikken. Ze drongen diep door in zijn huid. Wat was dit? Zijn pols werd vastgepakt. Er krulde zich iets slijmerigs om zijn pols. Weer dat gemene steken, alsof iemand hem op duizend plaatsen injecties gaf. De pijn schoot omhoog. Nu kronkelde zich iets om zijn arm. Opnieuw die pijn, die via zijn elleboog naar boven trok. Tot in zijn oksel, naar zijn schouder. Er werd aan hem getrokken. Waar was Dafne? Hij ging kopje onder. Hij sloeg van zich af. Maar er waren er meer. Ze trokken hem naar beneden. Zijn andere arm werd vastgepakt. Ze slingerden zich om hem heen. Zijn armen gloeiden, hij stond in brand. Ze zwierden en zwaaiden met tientallen om hem heen. Ze draaiden hem rond. Zo moe. Hij was zo moe. Niet opgeven. Vanavond zou hij weer bij Eva liggen. Een bofkont was hij. Dafne. Weg hier. Ze stond aan de waterkant naar hem te zwaaien, hij had haar gezien. Daar ergens was ze. Terugzwaaien Johan. Terugzwaaien. Zijn armen. Hij wilde bij haar zijn. Nog even. Hij riep. Ik kom. Maar er kwam geen geluid. Hij hapte alleen maar water. Het kolkte naar binnen. En zijn ogen vulden zich met duizelingwekkend geluk. Dit is het dus. Wat is het water heerlijk...Dafne, lieverd...
***
Vanaf de kant lag de zee er als een spiegel bij, nooit hetzelfde, altijd gelijk. Haar vader zou trots op haar zijn, hij had haar een klein duwtje gegeven en daarna was ze helemaal alleen terug gezwommen.
Vlak bij het strand had een golf haar uit haar evenwicht gebracht, als kleine waarschuwing. Ze streek over het schaafwondje op haar knie.
Nu stond ze aan de waterlijn te kijken naar haar vader, die een stukje de zee in was. Hij zou zo wel terugkeren.
Ze zwaaide. Met haar kleine handen boven haar ogen tuurde ze over het water. In de branding sprongen een paar baders op als er een golf aanrolde. Daarachter was haar vader.
Reacties
Een reactie posten