Wat is er mooier dan in de duisternis van de avond op een grote veerboot te zitten, op weg naar een Mediterraan eiland, in een van de restaurants, met een lekkere fles Barbera d’Asti voor je, waarin nog een half glas zit en een leeg bord waarvan je zojuist een heerlijke, voor scheepsbegrippen, tagliatelle Bolognese hebt gegeten, terwijl je een boek naast je hebt liggen (Die verschrikkelijke klerezooi in de Via Merulana) waarin net een moord is gepleegd maar waar de dienstdoende inspecteur nog naartoe moet en ondertussen kijk je ook nog naar je medereizigers die met koffers, tassen, een hond met twee verschillend gekleurde ogen voorbij komen en daarna kijk je naar buiten en ziet aan de steeds kleiner wordende lichtjes in de verte dat het vaste land langzaam uit beeld verdwijnt, terwijl diep in de buik van het schip de motoren zachtjes grommen?
Vlak voor hemelvaart verhuisde mevrouw Van Randwijk naar een verpleeghuis. Na haar heupoperatie was ze in de war en mocht niet terug naar huis. Ze was zo licht als een veertje en haar huid was van perkament. Hoe klein ze ook was, haar woede hield ze niet in. Hoe haalden ze het in hun hoofd? Was Cees, haar man, er nog maar. Ze kon nog heel goed voor zich zelf zorgen, ze kookte toch om de andere dag!? Ze zat in een leunstoel. Tegenover haar zat een neef, die haar kamer had ingericht met enkele meubels uit de oude woning. - Had mij ook maar naar de stort gebracht. Je haalt me hier weg. Ik blijf hier niet. Het verpleeghuis lag in een buitenwijk langs een spoorlijn. Tweemaal per uur denderde de intercity voorbij. In het midden van het gebouw was de luchtplaats, zoals ze die noemde: een besloten ronde tuin, met een gaanderij eromheen, waar de bewoners konden wandelen. Daar liep ook meneer Overveen. Hij wandelde de hele dag en loste in een schriftje wiskundige raadsels op.
Reacties
Een reactie posten