Doorgaan naar hoofdcontent

OLIFANTEN ZIJN GEVOELIGE DIEREN (werk in uitvoering)


- Kunt u mij helpen? hoorde hij achter zich. Hij draaide zich om en keek in de ogen van een dikke vrouw die met haar jas was blijven haken in de stangen van het toegangspoortje. De plastic boodschappentas stond al voorbij de doorgang, maar het lukte haar niet zichzelf erdoorheen te wringen.
         Hij onderdrukte een glimlach, er flitste een tekenfilm door zijn hoofd en hij zag korte beentjes razendsnel boven de grond ronddraaien.
- Kunt u mij lostrekken? zei de vrouw giechelend. Met haar armen zwaaide ze zenuwachtig naar achteren, in een poging zich te bevrijden uit de roestvrijstalen armpjes die haar gevangen hielden.
Hij legde het pakje voor zijn kleinzoon op de grond en  zette een stap in haar richting.
Zij stak haar kwabbige handen naar hem uit. Kleine dikke vingers had ze, die als rudimentaire tentakels naar hem graaiden.
Hij pakte haar polsen voorzichtig vast en trok.
- Harder, moedigde de vrouw hem lacherig aan, - harder.
Hij trok stevig, maar was zelf ook niet groot en zijn vingers verloren houvast op de zweterige huid. Hij greep haar polsen opnieuw, zette zich schrap en gaf een stevige ruk. Er klonk het scheuren van kleding.
- Au, klonk het, u doet me pijn.
Tegelijk schoot ze los en tuimelde over haar boodschappentas het perron op. Bijna plette ze het aardigheidje voor zijn kleinkind.
Grijnzend vielen de elektronische slagboompjes op hun plaats.
- Oh, u bent echt een heer, sprak de vrouw hijgend tegen de perrontegels, terwijl ze zich met een hand moeizaam overeind drukte. Haar ellebogen steunden op haar knieen en ze keek schuin opzij, als een gekwetst dier. Toen kwam ze verder overeind, nam niet de moeite haar haar kleding te fatsoeneren, pakte haar boodschappentas en schommelde wild met haar andere arm zwaaiend het perron op, waar ze achter een pilaar verdween.
Met het cadeau onder de arm ging hij ter hoogte van de stationsklok staan. Hij liep naar de rand van het perron en stak de neuzen van zijn schoenen er precies twee centimeter overheen. Ze moesten nodig gepoetst worden. Wanneer had hij dat voor het laatst gedaan? Vroeger deed zijn vrouw het altijd, iedere week.
Hij pakte zijn mobiel uit de binnenzak van zijn regenjack en belde. Er werd niet opgenomen. Op de rails streek een kauwtje neer, dat onmiddellijk weer opvloog en wat verder naast hem op de perronrand ging zitten.
Lijn 15 reed het station binnen. Pas toen hij het voorste treinstel duidelijk in zijn linkerooghoek zag, stapte hij naar achteren.
De metro was vol, zitten kon hij niet. Zijwaarts schoof hij door het middenpad, met zijn vingertoppen hakend naar de lussen aan de bovenstang. Het cadeautje hield hij onder zijn vrije arm geklemd.
Tussen twee hoofden door zag hij een jonge vrouw. Ze las. Alleen haar neergeslagen ogen staken boven de rand van het boek uit. Ze had strak achterovergekamd vlasblond haar. Partir, stond er op de omslag. Toen ze een bladzijde omsloeg keek ze op. Hij zonk weg in blauw gletscherijs, dat hem de adem afsneed. Heel even maar. Toen las ze verder. Maar ook zij leek afgeleid. Ze liet het boek zakken en keek naar hem. Weer voelde hij die ijskoude steken. Hij zag haar mond, waarvan de lippen zich als bleke ijsbloemen openden, van een volmaakte, dodelijke dierlijkheid, zoals hij zich dat alleen nog maar uit zijn eigen jeugd herinnerde toen hij zijn vrouw voor het eerst had gezien.
Hij raakte onderkoeld. Kijk nog een keer, kijk me nog één keer aan. En ze keek hem in de ogen, glimlachte als een wijkverpleegster, op weg naar de volgende patiënt.
De metro stopte. Ze stapte uit, hij zag alleen nog haar blonde paardenstaart dansend verdwijnen in de massa op het perron.
            Er kwamen twee plaatsen naast elkaar vrij. Over twee haltes ging hij eruit, maar hij was ineens hondsmoe: heel even zitten. Hij schoof naar het raam, legde het presentje voor het kind op schoot. De zon viel op zijn gezicht. Even de ogen dicht.
- Oh, sorry-sorry-sorry, jongen toch, zei de vrouw die te dicht tegen hem aan schoof.
Hij schrok op. Ze had haar zwaar beringde hand op zijn knie gelegd..
- Sorry, dat ik zo dicht op je zit, schat. Wel heel veel contact zo, vind je niet?
Hij knikte, schoof verder de hoek in en keek onwillekeurig naar haar benen, die onder een felgekleurde rok vandaan schoten. Prachtige donkere benen waren het. Hij voelde haar lichaam.
In de binnenzak van zijn regenjack trilde de telefoon.
- Ja, met mij.
Ze reden station Alligatorweg binnen.
Hij hoorde alleen geruis en gekraak, en sloot af.
Een ouder echtpaar lachte hem toe vanaf een billboard. Zij stond liefdevol tegen haar man aan en leunde op zijn schouder. Erectieproblemen hoeven uw leven niet te bederven.
Zijn vader had hem schaken geleerd toen hij zeven was. Uit zo’n boekje, hoe heette het ook al weer? Oom Jan leert zijn neefje schaken. Een dun boekje was het, hij had het nog ergens in de kast staan. Zijn vader had ook een oud schaakbord op de kop getikt, waarop hij met zijn nauwkeurige handschrift alle letters en cijfers had ingevuld. Ook dat had hij nog.
Staunton. Dat waren de mooiste, gepolijst, ze moesten een godsvermogen hebben gekost, de zwarte stukken waren niet echt zwart, maar hadden de kleur van ebbenhout. Bestond dat nog, ebbenhout? En de witte waren ivoorkleurig. Jammer dat ze dat niet meer gebruikten, ivoor. Vroeger werden daar ook pianotoetsen van gemaakt. Dat mocht niet meer, was verboden, dan stierven de olifanten uit.
Hij stapte uit, nam de roltrap en stak de straat over.
Zijn dochter huurde een etagewoning langs de spoorbaan. Het zou nog wel druk zijn, zo’n feestje. Hij had er eigenlijk helemaal geen zin in, maar zag haar toch al zo weinig sinds de dood van zij vrouw. Hoe oud werd het kind ook al weer? Drie, vier? Hij wist het niet.
Hij had de sleutel.
Het gegil en geren van kleine kinderen op de overloop denderde de trap af toen hij de deur opende. Bovenaan verscheen het hoofd van een meisje, hij kende het niet, en meteen daarna nog twee hoofden.
- Wie ben jij? joelden ze.
Op de overloop stonden de moeders die hun kinderen in de kleren hesen en afscheid namen. Jonge sterke vrouwen nog, in de bloei van het leven. Ze feliciteerden hem met zijn kleinzoon,. Eentje meende hij te kennen. Ze gaf hem een zoen, die hij ongemakkelijk beantwoordde.
Het feestje liep ten einde. Hij was precies op tijd. Als laatste vertrok de beste vriendin van zijn dochter met haar Elsje, een gillerige bleekscheet op luciferpootjes.
De kamer was een chaos van afgebroken slingers, klodders gebak en chips op het plastic tafelkleed, omgevallen limonadeglazen, een stoel op zijn kant en overal speelgoed. Zijn kleinzoon liep snikkend rond, het gezicht nog betraand.
- Gefeliciteerd meis. Hij gaf zijn dochter een zoen achter haar oor.
- Ik heb net nog gebeld waar je bleef, maar er klonk alleen maar geraas en gekraak.
         Geraas en gekraak, dat was het.
Hij overhandigde het cadeautje aan zijn kleinzoon die, nog nasnikkend, het papier er woest vanaf scheurde. Er kwam een kleine doos tevoorschijn.
- Wat zijn dat? wilde het kind weten.
- Schaakstukken.
- Wat zijn schaakstukken? vroeg de jongen.
Zijn dochter keek hem niet begrijpend aan.
- Dat is een spel dat je kunt spelen als je groot bent.

Hij zat bij het raam en keek uit over de spoorbaan. Zijn dochter stond in de keuken. Ze maakte macaroni. Dat maakte ze altijd als hij op bezoek kwam. In de vensterbank stond een glas jenever. Het zonlicht viel op zijn gezicht. Een trein reed voorbij. 
            Een man staat midden tussen de olifanten. Hoe hij daar gekomen is, daar snap je niets van en dat ze dan met hun oren wapperen, pas op jongen, op hem afstormen en hem vervolgens helemaal de grond intrappen, verpletteren tot er niets meer over is.
Toch zijn het gevoelige dieren. Ze raken helemaal van slag als een van hen sterft. Dagenlang rouwen ze bij een overleden soortgenoot. Ze duwen ertegen. Kom sta nou op. Maar het helpt niets, niets helpt en uiteindelijk trekken ze verder.






Reacties

Populaire posts van deze blog

HEMELVAART

Vlak voor hemelvaart verhuisde mevrouw Van Randwijk naar een verpleeghuis. Na haar heupoperatie was ze in de war en mocht niet terug naar huis. Ze was zo licht als een veertje en haar huid was van perkament.  Hoe klein ze ook was, haar woede hield ze niet in. Hoe haalden ze het in hun hoofd? Was Cees, haar man, er nog maar. Ze kon nog heel goed voor zich zelf zorgen, ze kookte toch om de andere dag!?  Ze zat in een leunstoel. Tegenover haar zat een neef, die haar kamer had ingericht met enkele meubels uit de oude woning.  - Had mij ook maar naar de stort gebracht. Je haalt me hier weg. Ik blijf hier niet.  Het verpleeghuis lag in een buitenwijk langs een spoorlijn. Tweemaal per uur denderde de intercity voorbij. In het midden van het gebouw was de luchtplaats, zoals ze die noemde: een besloten ronde tuin, met een gaanderij eromheen, waar de bewoners konden wandelen.  Daar liep ook meneer Overveen. Hij wandelde de hele dag en loste in een schriftje wiskundige raadsels op. 

VAN HET EEN...

Door het lezen in Patrick Modiano: Trilogie van een beginnend schrijverschap, dat bestaat uit drie korte romans Verdaagd verdriet, Honger en puin en Hondelente, word ik teruggeslingerd in mijn eigen verleden.  Dat is het merkwaardige, of wellicht is het helemaal niet zo merkwaardig, dat door te lezen over herinneringen van anderen je eigen herinneringen opdoemen. Overweldigend zijn die herinneringen dan wel. Zo overweldigend dat ik ze nauwelijks kan bijbenen. De een struikelt over de ander heen mijn bewustzijn binnen. Een woord, een zinsnede, een passage en hopla ik zie een muur voor me, waarlangs ik ooit gewandeld heb. Of een schuur waar ik ooit, als twintiger, met een meisje heb staan vrijen. En bijvoorbeeld dat laatste doemt dan vlijmscherp uit de duisternis op. Beangstigend is het ook wel, vind ik. Want er zijn natuurlijk veel gebeurtenissen waaraan ik helemaal niet herinnerd wil worden. Maar op de een of andere manier sluimeren ze natuurlijk diep in mij, en worden ze op zo’n

OH LES BEAUX JOURS

Wat een goddelijke dag. Als ik op reis ben, ontstaat er altijd een vrijwel onbevredigbare drang om boeken te kopen, in ieder geval om in een boekhandel rond te kijken. Want boekhandels zijn waar ook ter wereld veilige plekken, waar je de geest kunt laten dwalen. Nu ik dit schrijf, besef ik dat dit niet per se waar is, boekhandels zijn ook onveilige plekken, maar daarover later misschien meer. Ik was dus in Carpentras. We hadden heerlijk gegeten Chez Serge, een aangenaam eethuis aan de rand van het oude centrum. En daarna zouden we nog even de stad inlopen en in ieder geval een boekhandel bezoeken. Ik herkende meteen de Librairie de L’Horloge, een mooie boekhandel met echte boekhandelaren, geen boekverkopers, waarvan ik me herinnerde dat een paar jaar geleden een van hen ook al op de bank een bestelling zat door te nemen met een uitgeversvertegenwoordiger. Zo zag je dat vroeger in Nederland ook nog wel eens.  Ik was op zoek naar een kleine roman van Jean Echenoz: 14, die ik vorig jaar i